DIRK POSTMA OOR DIE TROOS VAN DIE GENADEVERBOND BY DIE AFSTERWE VAN ‘N VERBONDSKIND
In die ondergenoemde preek kom Dirk Postma se verbondsbeskouing vanuit die Skrif na vore, in die eerste deel gee hy ‘n leerstellige uiteensetting daarvan, en dan die praktiese toepassing van die troos wat daaruit volg, vir ons en ons kinders.
Hier is ‘n paar hoofpunte uit die preek wat ek opsom in ‘n kombinasie van Postma en my eie woorde en verduidelikings:
1. Die genadeverbond is nie ‘n kontrak of ooreenkoms nie, maar openbaring van God se genadige wil (sy soewereine beskikking) soos Hy dit verklaar in Jer. 31: 33 en die sondaar wat die genade omhels, wat gesien kan word aan ‘n algehele oorgawe van die bondgenoot in die diens van God, Jer. 44:5.
2. Ons moet in navolging van die Skrif werk met die Skriftelike en klassiek-gereformeerde onderskeid van die werklikheid van die innerlike en uiterlike kant van die één genadeverbond (sien Calvyn se tweeledige aspekte van die verbond; Bavinck: die onderskeid tussen die wese en die verskyning/bediening van die genadeverbond; Ridderbos, Die Belofte van die Genadeverbond.)
3. Die sekerheid van God se uitverkiesing en genadeverbond bied juis die basis om alle bondgenote, klein en groot, op te roep tot geloof en bekering, dit is ‘n valse siening dat die ware gereformeerde verbondsleer lei tot ‘bekeringlose prediking en kerke’
4. Verbondsouers het die genadeverbond as gewigtige pleitdooi en troos vir hul kinders se ewige geluksaligheid, want God kan ook aan jong kindertjies wedergeboorte skenk, veral die wat as babas vroeg gesterf het. Verder, die Here sorg ook vir sy kinders hier op aarde kragtens sy verbondsbeloftes.
5. Die ‘probleem’ met die ‘kinderdoop’ is nie die Skriftuurlike eis dat ‘ons en ons kinders’ gedoop word nie, maar in wat Postma aandui wat binne die verbondsgemeenskap moet en behoort plaasvind, nl. om te bid vir al ons en veral weerspannige kinders in die verbondsgemeenskap se bekering, om hul te vermaan en hul te tug waar nodig (sien hier prof. JC Coetzee se belangrike opmerking oor die werklike ‘probleem’, nl. die probleem is nie die Skriftuurlike leer van die kinderdoop nie, maar ouers en ouderlinge wat nie vermaan en tug nie: “Waar die tug in die kerk verwaarloos word, daar word die kiem geplant vir vraagtekens agter die kinderdoop. As ouers wat leef soos heidene, tugteloos in die kerk geduld sou word en as doopouers aanvaar word, dan groei die vraagtekens rondom die doop van hulle kinders. Laat ons dan ook hierin die dwaling van die verwerping van die kinderdoop teenstaan deur in ons kerke erns te maak met die kerklike tug!”)
[NOTA: AS DAAR IEMAND IS WAT DIE PREEK IN AFRIKAANS KAN VERTAAL, SAL EK DIT BAIE WAARDEER, KONTAK MY BY: proregno.com, dankie.]
_______________________________________
DIRK POSTMA OOR DIE TROOS VAN DIE GENADEVERBOND BY DIE AFSTERWE VAN ‘N VERBONDSKIND
[Bron: Enige Leerredenen van wijle prof. D. Postma. Kaapstad: 1893, bl. 59-66. Oorspronklike titel: Als lijkrede op het overlijden van onze Grietje oud 12 jaren. Beklemtonings bygevoeg]
Tekst, Jez.59 : 21 : “Mij aangaande, dit is mijn verbond met hen, zegt de Heere : Mijn Geest, die op u is, en mijne woorden, die Ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwen mend niet wijken, noch van den mond van uw zaad, noch van den mond van het zaad uws zaads, zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe.”
INLEIDING
Dit hoofddeel vermeldt eerst de reden, waarom de Heere niet zoo spoedig verlostte,_als zij dit wel gehoopt hadden, vs. 1—15 ; welke voordragt tevens in zoo menig opzicht als eene schildering van onze dagen mag gerekend worden.
Dan, niettegenstaande hunne ongerechtigheden, belooft de Heere zijn volk de verlossing, gepaard met de toebrengïng der Heidenen (vs. 19) en eindelijke ‘verlossing en bekeering van Israël (vs. 20 en Kom. 11 : 26) vs. 16—21, welk laatste vers onzen tekst uitmaakt, en is een allerheerlijkst voorstel van de vastigheid des Verbonds, een grondsteun, voorwaar ! waarop zich de Christen, door alle tijden heen, kan verlaten, en in dezen diep bedorreft tijd ook strekt tot eenen gewigtigen troost.
En of wij dit vers nu honden als gesproken tot Christus zelven als geestelijk, hoofd zijner uitverkorene gemeente, of onmiddellijk, tot de gemeente zelve, komt er inderdaad weinig op aan.
Dat wij volgens dit vers dan beschouwen :
I. Dat God de Vader een eeuwig geldend verbond der genade heeft opgericht.
II. Het uitvloeisel van dit verbond is, dat de bondgenooten hebben zijn Woord en zijnen Geest.
III. Dat ook deze genade weldaden niet ophouden met het eerste geslacht,
IV. De bevestiging dezer waarheid.
Daarna Toepassing.
I. Dat God de Vader, een eeuwig geldend verbond, der genade heeft op gericht
In dit eerste stuk moeten wij ons voorstellen :
1. Wie het verbond opricht; dit is de heilige on rechtvaardige God.
2. Met hoedanigen; dezen zijn walgelijke en diep bedorven zondaren.
3. Het verbond der genade zelve. Als wij het eerste en tweede punt wel overwegen, dan moeten wij wegzinken in aanbiddingen verwondering, dat God zoo nederbuigend goed, genadig en barmhartig is, en nog zoo wil te doen hebben met den dood schuldigen en diep bedorven zondaar.
Het derde moeten wij een weinig nader beschouwen, n.l. het verbond der genade.
Hierdoor verstaan wij zoo zeer geene eigenlijk gezegde overeenkomst tusschen den hoogheiligen God en den nietigen zondaar, maar eenvoudig : de openbaring van Gods genadigen wil, zoo als die, zich zehen verklaart (Jer. 31 : 33).
En van des zondaars zijde: dat, hij geloovig deze hem voorgestelde genade omheint en aanneemt, gepaard met eene geheele overgave van zichzelven aau de dienst van God, zoo als dit voorkomt (Jes.44 : 5).
a. het beginsel waaruit dit verbond is gevloeid, is eeuwige liefde (Jfer. 31 : 3b.)
b. De Middelaar van dit verbond is onze Heere Jezus Christus. (Hebr. 7 : 22 en kap, 8 : 6.)
c. De goederen van hetzelve zijn : Christi gerechtigheid met alles wat daarmede in verband staat, Rom. 4 : 25 ; 8 : 1.
d. En dat verbond is eeuwig geldend (Jes. 54 : 9, 10).
II. Het uitvloeisel van dit verbond is, dat de bondgenoot en hebben zijn woord en Zijnen Gees.
Deze belofte heeft Jezus herhaald en alzoo vernieuwd (Joh 14 : 16, 17 en 17 : 13).
1. De ware Kerk heeft en bewaart het zuiwere woord van God, Rom. 3 : 1, 2. in haar wezen geheel (Andere kerkgenootschappen, zelfs de Mohammedanen hebeen nog wel eenige waarheden, de eene meer en de andere min, maar zeer veranderd, verminderd of ook verdonkerd, de ware kerk bewaart ze in haar wezen geheel.)
2. En bij dit woord paart zich de Heilige Geest, en geeft van dat woord getuienis aan het hart, 1 Joh. 5 : 6b. De H. Geest wederbaart, Joh. 3 : 5; verzekert hen van hunnen genadestaat, Rom. 8 : 15, 16, 1 Cor. 2 : 12; ook leidt Hij hen Rom. 8 : 14; en bewaart hen, 1 Petr. 1 : 5. Tevens is de H. Geest hun van God, én zegel, én onderpand, Eph. 1 : 13, 14. Dit zijn de voorrechten der ware kerk, maar alle lede derzelve, zoo ver zij zich door de belijdenis openbaart, zijn die niet innerlijk deelachtig, ómdat het waar geloof hun nog ontbreekt, 2 Thess. 3 : 2b en alzoo behooren zij inderdaad Christus niet toe, Rom. 8 : 9; maar alleen de oprecht geloovigen zijn en blijven de ware deelgenooton, Joh. 4 : 23.
III. Dat ook dese genade weldaden niet ophouden met het eerste geslacht
”Mij aangaande, dit is mijn verbond enz.”
Dit is eene eigenschap van Gods verbond.
- Zie dit bij Abraham, Gen. 17 : 7.
- De belofte bij het tweede gebod der wet, Exod. 20 : 6.
Niet alle nakomelingen echter, worden deelgenooten; genade is geen erfgoed, maar toch onze ontrouw, doet Gods getrouwheid niet te niete, Rom. 3 : 3, 4a. 11 : 29.
En hierin word men bevestigd, als men nu en dan nog weder de krachtdadig toebrenging beleeft en aanschouwt, zulks is als eene lampe, die ons geloof aan het verbondt sterkt en onderhoudt, al zijt het dan maar weinigen, die toekomen, Jer. 3 : 14.
IV. Die bevestiging dezer waarheid.
” Mij aangaande, dit is mijn verbond …. zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe!”
1. Dit was niet het woord van den profeet noch van eenig mensch, maar God eigen en eeuwigblijvend woord, overeenkomstig de taal van zijn verbond, Gen. 17 : 7.
2. En het was ook alzoo niet slechts het vertrouwen der geloovigen, bij vernieuwing geoefend, maar het woord, dat de Heere, bij vernieuwing aan Jezaja had ingegeven.
En hierop kan men zich verlaten, wetende, dat hij een getrouwe Godsgezant was. :
En hoe zeker is dan dit woord van God!
a. Hij heeft van eeuwigheid vrijwillig en vrijmachtig deze liefde bij zichzelven opgevat.
b. Zonder eenig opzicht op hunne verdiensten, wel wetende wat van zijn maaksel stond te wachten, dat dit nl. geene verdiensten zoude hebben.
c. Dus zouden nu hunne zonden,—daarover weer verootmoedigd en daarvan bekeerd,— niet verhinderen het deelgenootschap aan deze genade.
d. Met dien verstande dus, dat alleen de oprecht geloovigen, die zich bekeeren van de overtreding in Jakob, zich dit konden toeëigenen, Rom. 9 : 8 en 11 : 5.
Gezongen Ps. 100 : 4.
Toepassing
1. Zie daar M, H. ! welk een heerlijk verbond, aan hetwelk de grootste der zondaren kan deel krijgen.
2. Welk een vast, ja eeuwiggeldend verbond, hetwelk tot op dezen dag blijkt ook nog aan de Joden, van dewelke nu en dan toch weer bekeerd worden, waarvan de voorbeelden ons bekend zijn ; en éénmaal sal nog geheel Israël zalig worden.
3. Wat is toch de reden dat wij,—dat ook zij daarin niet ruimer deelen? Onze voortdurende afwijking van God en eene blijvende verharding.
4. Och, mijne vrienden! het is nu nog tijd, komt ja komt nu nog en bekeert u!
5. Het is dan wel een duidelijk blijk van Gods vrije ontferming, als God, niettegenstaande het groot verval en de natuurlijke vijandschap van den mensch, God evenwel nog nu en dan dezen of genen trekt uit den algemeenen ondergang.
6. Die groote genade, dat vast verbond zij ons,—en vooral u ouders, een gewichtige pleitgrond voor uwe kinderen.
7. Kinderen ! ook voor u, en denkt niet dat gij te jong zijt, o, neen ! gij heb nu weer gezien hoe grootelijks het voor u ook eene behoefte kan zijn, uit onze jeugdige gestorvene. (Hierbij eene korte herinnering aan eenige harer gezegden vooral omtrent ouders en kinderen).
8. Wat voorrecht voor ouders en kinderen, tezamen uit en inwendig te mogen deelen in Gods verbond ; en laat ons eens lezen eenige regelen uit een boekje van Jacob Frutier, getiteld : “Groot Voorregt van de Christen Kinderen!” beginnende op bladz. 146 bovenaan. (Dit was mij, zittende den avond vóór den dag der begraving met de twee oudste kindertjes alleen een oogenblik in de kamer, zeer ongezocht in do hand gekomen, zijnde juist daaraan toe.) En ik doe de moeite het over te schrijven :-
“Dit alles zoo geloovig te kannen beschouwen, is dat niet een troost, die alle vertroostingen te boven gaat? En aan zoo een troost heeft een waarachtig geheiligde deel, en hij kan die zijne ziel toeëigenen, als de vrijmoedige Geest hem ondersteunt en laat zien wat hem van God geschonken is, en wat hem in den doop beteekend en verzegeld is. Op zulke gronden kan hij zich verblijden en in God roemen.
“Zoo hij, die nu geheiligd is, een zoon of dochter is van een godvruchtige vader of moeder, kan hij met David zeggen : ‘Voorwaar ik ben uw knecht of dienstmaagd, ja een zoon of dochter van uw knecht of dienstmaagd, en zooals uw eigendom geboren,’ Ps. 116 : 16. Waren zijne ouders onheilige, zoo veel meer kan hij de vrije en almachtige overwinnende genade hoog schaftenen roemen.
“Zoo God zoo een geheiligde weer kinderen geeft, kan hij ook die kinderen aanmerken, als liggende onder de belofte, dat God ook hun God zal zijn. Sterven die in hunne onmondige dagen, behoeft hij zich over die niet te bekommeren. Gods souvereinheid moet hij erkennen en belijden, dat ook zijn kind in zonden was ontvangen en geboren en daarom een kind des toorns is; maar eene belofte hebbende van zoo eenen genadigen Ontfermer, moet hij alleen daarmede werken, en zich daarop verlaten, wetende dat God getrouw is, 1 Cor. 1 : 9.
“Zoo God zijn zaad in ‘t leven, behoudt, — en hij, heeft hij lust, omdat voor den Heere op te brengen,—ziet eens wat al gronden dat hij heeft, om daaromtrent gemoedigd te zijn. Hij kan het kind op de belofte aan hem verzegeld nederleggen. Hij kan in zijne gebeden God op deze belofte manen, en dus zijne gebeden aandringen voor den troon der genade. Vindt hij zich verlegen omtrent zijnen plicht (en hierop moet ik mijzelven zoo aanklagen) hij kan bij zijnen Verbonds God gaan om hulpe en om genade, opdat Hij hem bekwaam make, om de kinderen die voor God geboren zijn voor Hem op te brengen. Heeft hij schaarsehheid en kommer voor den uiterlijken toestand van zijne familie, en om zijne kinderen hun voedsel en deksel te verzorgen, hij kan zijnen Vader bidden om zijn en hun dagelijksch brood, met vertrouwen dat Hij, die de jonge raven hoort en voedt, als die roepen, zijne kinderen niet zal laten vergaan van honger en gebrek.”
“Gaat hij sterven en laat hij kinderen achter, hij kan weer werken met die belofte, Jer. 49 : 11 : ‘Laat u weezen achter en Ik zal ze in ‘t leven behouden., en laat uwe weduwen op Mij vertrouwen.’ Hij weet ‘dat Hij is een Vader der weezen en een rechter der weduwen, Ps. 68 : 6. ‘Dat Hij is bevonden een helper der weezen,’ Ps. 10 : 14. En voornamelijk van die borst af op Hem geworpen zijn!
“Zoo God hem op zijn doodbed ondersteunt, gaat hij niet heen zonder zijne kinderen te zegenen ; welke zegeningen zoo dikmaals van God gebracht zijn op het hoofd der gezegenden. Zijne gebeden die hij zijn leven voor God heeft uitgestort, zullen bij God niet vergeten blijven, en zijne nazaten genieten die nog dikmaals lang na zijnen dood. Ziet dit is het deel van ware bondgenoten. Welgelukzalig zijn se, dien het alzoo gaat, welgelukzalig zijn die wier God de Heere is, Ps. 144 : 15.
“Zoo een geheiligde nu ook kinderen heeft, die God in waarheid vreezen o, wat is dat niet eene blijdschap voor eene geheiligde ziel! Wat is dat met eene gezegende familie, daar God gekend en gediend wordt van de ouders en kinderen! Daar rust Gods zegen, daar is grond van blijdschap! Zoo er kinderen zijn, in wélke men als vroeg des Heeren Geest ziet werken, hoe vermakelijk is ‘t zulke kinderen op te brengen? De natuurlijke liefde wordt dan vergroot door de liefde die de godvruchtigen hebben voor Gods kinderen.
“Die kinderen kan men aanzien als de voornaamste lievelingen van den allerhoogsten God, die Hij heeft geschapen en wedergeboren, om al vroeg zijnen lof te vertellen en de eer te genieten van al vroeg discipelen Christi te zijn. Zulke kinderen brengen de ouders vermaak toe door hunne gehoorzaamheid en wederliefde voor de ouders. God zegent die ouders om de kinderen en die kinderen om hunne godvruchtige oudere.
“Zoo- de kinderen in ‘t eerste wederspannig zijn, en God bekeert hen in ‘t leven der ouders, wat geeft het stof tot blijdschap, als de vrome ouders zien de vrucht van hunne gebeden, van hunne vermaningen, en van hunne tijdige tucht. Is er blijdschap in den hemel als er een zondaar bekeerd wordt, waarlijk er is ook blijdschap in de woning dor rechtvaardigen, als God zoo zijne genade openbaart en laat ondervinden. Hoe blijde was de stokbewaarder dat hij met geheel zijn huis aan God geloovig was geworden, Hand. 16: 34. Die dat heeft ondervonden wat voordeel, wat blijdschap en genoegen dat géven kan, als men met Jozua kan zeggen tegen de heele wereld : ‘dient dien gij dienen wilt, mij aangaande en mijn huis wij zullen den Heere dienen!” Jozua 24 : 15. Die ooit ondervonden heeft wat ware blijdschap is, en wat eene redelijke onsterfelijke ziel kan vergenoegen, kan hierover oordeelen, en zal mijn getuige zijn, dat zoo een de snoeren in eene liefelijke plaats gevallen zijn, en dat hij waarlijk welgevallen getrokken heeft van den Heere!”
9. Weest dan ijverig en bekeert u. Geeft den Heere de hand en leeft naar zijnen wil, en het zal voor tijd en eeuwigheid welgaan.
Och dat de Heere zijnen verbonds zegen onder ons rijkelijk schonk! AMEN!
Nazang, Ps. 104 : 17.
___________________________________________
Die beste boek om te lees oor Dirk Postma, asook die herstigting wat gevolg het, is dr. GCP van der Vyver se “Professor Dirk Postma, 1818-1890” (hb, 499bl.), beskikbaar by Pro Regno Boeke, tweedehands, R70-00.
Verdere artikels van en oor Dirk Postma
Leave a Reply