Die missionêre Omkeerstrategie en ‘n kerklike minderwaardigheidsgevoel
Die GKSA is nou in besinningtyd oor die Omkeerstrategie wat aanvaar is in Januarie 2012 deur die algemene sinode. In die Omkeerstrategie word onder andere vermeld:
“2.2 Die Here het die Algemene Sinode gelei om die missionêre roeping van die Kerke op die voorgrond te stel. Die Sinode het besluit om ‘n Omkeerstrategie vir die GKSA uit te werk om hierdie roeping na te kom. Indien daar tydens hierdie Sinode uitspraak gegee word oor die beswaarskrifte, gaan die verskillende standpunte nog nie opgeklaar wees nie. Inteendeel, dit kan die fokus vanons kerke eerder op die onderlinge verskille plaas. En daardeur kan die heerlike positiewe en eenparige gesindheid by kerke jeens die besluit oor ons roeping gedemp word.”
In die lig van hierdie strewe, wil ek die volgende artikel onder elke gereformeerde se aandag bring:
Het virus van een kerklijk minderwaardigheidsgevoel, deur dr. Jakob van Bruggen
Dr. Jakob van Bruggen is emeritus-NT professor van die Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt) in Nederland. Ons kerke het bande met die Vrygemaaktes in Nederland, daarom moet ons ook saam luister na ons broers oorsee oor sake waaroor hulle en ons besorg is: die kerke wat leegloop en ons missiologiese taak.
Dr. van Bruggen het ‘n lesing oor die saak aangebied en dit is in die November 2011 uitgawe van die Nederlandse kerklike tydskrif, Nader Bekeken, gepubliseer. Met die tydskrif se toestemming plaas ek dit nou hier en vra dat elkeen wat besorg is oor sending en die plaaslike kerk, veral in die lig van die Omkeerstrategie, dit biddend sal lees.
(nota: ek versoek ook dat indien daar iemand is wat vir my die artikel in Afrikaans kan vertaal, hul my sal kontak asb.). Die inhoud is egter so belangrik dat ek dit reeds in Nederlands hier plaas.
‘n Paar samevattende woord en aanhalings van dr. van Bruggen se artikel:
In die stryd om kerk van Christus te wees vandag, vind ons dat – volgens ons denke – dit dalk nie ‘goed gaan’ nie, en kan ons so moedeloos word en ‘n te hoë (onbybelse) verwagting skep van ‘n ‘nuwe/vernuwende gemeente’ met hoë ideale wat nie altyd bereikbaar is nie:
i. eerste ideaal: almal moet ons taalgebruik verstaan, elke preek en lied moet vir almal verstaanbaar wees.
ii. tweede ideaal: die kerk moet veilig wees vir almal, wat ook al hul agtergrond en situasie.
iii. derde ideaal: die kerk moet vir almal relevant wees, veral vir die moderne mens anders het die kerk nie meer bestaansreg nie.
Dr. van Bruggen skryf dan: “hierdie drie ideale is so hoog dat dit ons meer as een keer moedeloos laat voel en lusteloos laat besorg wees as ons onsself heeltyd daaraan meet.”
Waar kom hierdie sterke ideale vandaan ?
Hier haal ek dr. van Bruggen direk aan (beklemtoning bygevoeg):
“Deze belangstelling voor de nu genoemde drie idealen heeft veel te maken met het uitgangspunt dat de gemeente in deze eenentwintigste eeuw missionair moet zijn. Alleen wanneer de kerk missionair wordt, zou zij nog mogen voortbestaan. En omdat de gemeente missionair moet zijn, moet ze duidelijk zijn, sociaal veilig en cultureel relevant.
Het gaat hier niet over de vraag of de christen open moet staan naar zijn omgeving en daar bereid moet zijn tot verantwoording. Wanneer men dit het missionaire aspect wil noemen van het christen-zijn, gaat het (met of zonder die term missionair) over een waardevol en onmisbaar kenmerk van een christen, van ieder van ons persoonlijk. We horen vandaag echter ook veel over een missionaire gemeente en dat is toch iets anders dan wat de Schrift en de belijdenis altijd al gezegd hebben over de taak van alle christenen.
Veel christenen zijn vandaag ontevreden en onvoldaan wanneer hun gemeente niet groeit en buitenstaanders niet bereikt worden. Het gaat dus niet over ontevredenheid over het persoonlijk christen-zijn, maar om ontevredenheid over de kerkelijke gemeente. Het is een ontevredenheid die men eigenlijk meer aan anderen wijt dan aan zichzelf. Men wijt het aan onvoldoende duidelijkheid, veiligheid en relevantie. Men gaat zich als gemeente minderwaardig voelen in de eigen tijd en de huidige omgeving. De eigen planten verdorren omdat er geen nieuwe planten binnenkomen. Het KM-virus (kerklike minderwaardigheidsgevoel – slc) slaat toe.
Wanneer deze besmetting doorzet en er geen afweermechanismen gaan werken, zien we dat christenen hun traditie gaan loslaten, niet alleen versteende onderdelen daarvan maar ook de levende kernen. En dat ze het einde van hun kerkgenootschap gaan voorspellen. Nog een stap verder en men gaat eigenhandig de bestaande gemeente afbreken of sluiten, met de gedachte dat alleen een totale nieuwbouw tot leven zal leiden.
Het is duidelijk dat dit soort pessimisme en kerkelijke zelfverminking of experimenteerdrang niet het goede klimaat vormt voor een goed seizoen van bijbelkring en catechese, kerkdiensten met liturgie, prediking uit Bijbel en catechismus.”
Dr. van Bruggen wys verder waaraan jy die KM-virus uitken:
“Deze uiten zich duidelijk.
1. Het uit zich in steeds doorgaande ontevredenheid over psalmberijmingen, liederen, bijbelvertalingen, liturgie, preek. Veranderingen veranderen juist daar niets aan. Daaruit blijkt dat de diepere drijfveer een gevoel van minderwaardigheid is: men durft niet ferm te zijn op zijn bezit.
2. Het uit zich verder ook in een steeds grotere spraakverwarring en onduidelijkheid rond normen (het toepassen van de norm kan beleefd worden als onveiligheid voor bijv. jongeren, vrouwen in de kerk, pedofielen). Men durft de norm niet meer frank en vrij toe te passen op mensen, en de tucht verzwakt of verdwijnt in naam van bescherming en veiligheid.
3. In de derde plaats worden christenen soms in steeds grotere mate afhankelijk van de niet-gelovigen. Hun reacties worden breed uitgemeten. Hun interesses worden bepalend. Dit leidt tot uitholling van de prediking en reductie tot een paar thema’s als liefde en sociale bewogenheid. Men durft niet fier meer zijn op de hele leer.”
Dr. van Bruggen bevraagteken ook die ‘adjektiewe gemeente’ idees (bv. ons is ‘n missionêre kerk, en ons is ‘n jongmens kerk, en ons is ‘n moderne kerk, ens.):
“De vraag mag vandaag nauwelijks meer gesteld worden, omdat de missionaire gemeente geheel vanzelfsprekend lijkt en zonder meer verplicht zou zijn. Toch kunnen we enige vrijmoedigheid tot doorvragen ontlenen aan het feit dat de adjectievenkerk (missionaire gemeente, diaconale gemeente enz.) iets betrekkelijk nieuws is en aan het feit dat de wortels van deze concepten niet verder teruggaan dan de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen ze ontwikkeld werden in voornamelijk hervormde kring. Het heeft echter niet zo veel zin om in dit verband terug te gaan naar de doorbraaktheologie na de Tweede Wereldoorlog of in te gaan op de theologie van Hoekendijk en anderen. In de concrete werkelijkheid van de huidige gemeente is het niet de theologische oorsprong van thema’s die ze populair maakt. Thema’s spreken vooral aan wanneer ze bij ons gevoel passen. Daarom beperken we ons tot de vraag of het aansprekende thema van de missionaire gemeente ook aansluit bij het Nieuwe Testament en de geschiedenis van de kerk. …
Samenvattend kunnen we zeggen dat gelovigen en gemeenten betekenis voor anderen kunnen krijgen – wanneer God het wil – door hun voorbede, hun gedrag en hun openlijk uitkomen voor hun hemelse Koning. Wanneer gelovigen zuinig zijn op het licht dat God in hen ontstak en erop bedacht zijn dat het niet uitwaait, kan God ook anderen tot dat licht brengen. Dat hopen en bidden we. Nergens in het Nieuwe Testament lezen we dat aan christenen later een verwijt zal worden gemaakt wanneer ze geen bekeerlingen gemaakt lijken te hebben. Wel lezen we dat onze Heiland zich voor ons zal schamen wanneer wij ons voor Hem geschaamd hebben en niet durfden uit te komen voor zijn Naam. Het is aan ons als christenen om in de eenentwintigste eeuw vrijmoedig voor de dag te komen als burgers van een rijk dat in de hemelen is. Het is aan onze Here om dat al of niet te gebruiken (misschien zonder dat wij het weten) bij zijn werk om anderen te trekken.”
Dr. van Bruggen se konklusie:
“De kerk heeft tijden gehad dat ze zich meerderwaardig voelde met haar kathedralen en invloed of met haar kerkhistorisch alibi. Tegenwoordig dreigt minderwaardigheidsgevoel in het Westen. Maar beide zijn keerzijden van dezelfde medaille: wij vinden onszelf belangrijk voor de wereld. Maar zo is het niet. God kan ons gebruiken, maar onze belangrijkheid ligt in de hemel, bij Hem. Dat geeft nederigheid en dankbaarheid, rust en vertrouwen, liefde en tevredenheid. Alleen dan gaan we een gezond gemeentelijk leven tegemoet in dit seizoen. Moedig en met een sterke overtuiging.”
Hier is die volledige artikel vir u biddende besinning:
Het virus van een kerkelijk minderwaardigheidsgevoel
dr. Jakob van Bruggen
Een nieuw seizoen is na de vakantieperiode alweer een poosje begonnen. Ook in de kerk. Verenigingen en bijbelkringen zijn actief. Catechisaties worden gegeven. En elke maand doemen allerlei vergaderingen op aan de horizon.* Al dit werk moet je wel met frisse moed en zin doorzetten.
Met goede moed
Ik bedoel dat de gemeente als geheel vol goede moed moet zijn om met overtuiging verder te gaan, zowel in het opbouwen van de gemeente als in het versterken van elkaars geloof.
Juist die goede moed kan ons wel eens ontzinken. En wanneer we ons moedeloos of ontmoedigd gaan voelen, kunnen we last krijgen van minderwaardigheidsgevoelens. Die maken ons slap en onzeker. Je zou het kunnen vergelijken met een virusinfectie. In dit geval een infectie met het virus van een Kerkelijk Minderwaardigheidsgevoel (het KM-virus). Net als bij vele virusinfecties kunnen ook hier de eerste symptomen zijn dat we ons lusteloos voelen. Niet meer van harte en met overtuiging betrokken bij het kerkelijk leven. Erger vergaat het ons wanneer de ziekte doorzet. Dan kunnen we te maken krijgen met vormen van geestelijke verwarring en vervreemding. Dat maakt ons ongeschikt voor overtuigd werken in de gemeente en het doet ons haast koortsachtig dromen van een andere gemeente dan waarin we nu leven. De moed ontzinkt ons.
Hoge idealen
Laten we proberen dit virus in beeld te krijgen. De eerste verschijnselen worden zichtbaar wanneer we te maken krijgen met de ontwikkeling van een aantal hoge idealen die heel vanzelfsprekend lijken maar die in feite wat onwerkelijk zijn. Idealen die ons uiteindelijk ontmoedigen. De belangrijkste drie zijn de volgende.
Het eerste ideaal is dat de kerk duidelijk moet zijn voor iedereen in ons taalgebied. Liederen, preken, gewoonten moeten direct te begrijpen zijn voor ieder gemeentelid, voor alle leeftijden en voor elke binnenkomende Nederlander. Alleen dan zouden we er als gemeente mogen zijn: een drempelloze gemeente wordt dan ons ideaal. Bij alles gaan mensen zich afvragen of de gemiddelde Amsterdammer of iemand uit de moderne jeugdcultuur het wel zal kunnen meemaken. Die vraag is natuurlijk altijd zinvol, maar het wordt een probleem wanneer ze alles overheersend gaat worden.
Het tweede ideaal is dat de kerk veilig moet zijn voor iedereen in onze samenleving. De kerk moet veilig zijn voor asielzoekers en illegalen, veilig voor mensen met afwijkende gevoelens, veilig voor mensen die relatiebreuken meemaken. Alleen wanneer de gemeente voor iedereen voelt als een warme deken, mag ze er echt zijn. Bij alles gaan mensen zich afvragen hoe anderen het misschien zouden ervaren. En het is natuurlijk goed, daar ook aan te denken. Maar het wordt een probleem wanneer dit een overheersende dwanggedachte gaat worden.
Het derde ideaal is dat de kerk relevant moet zijn voor het levensgevoel van mensen in de huidige cultuurperiode. Alleen wanneer de gemeente als relevant wordt ervaren door moderne mensen, zou ze nog bestaansrecht hebben. Bij alles gaan mensen zich afvragen hoe relevant de islamitische buurman dit of dat zou vinden. En of het wel als relevant zal overkomen bij jongeren die vaak gewend zijn aan twitter en facebook, aan popconcert en uitgaansleven. Het is zinvol daarover na te denken, maar het wordt een probleem wanneer deze gedachte onze eigen vreugde overschaduwt en soms zelfs wegneemt.
Deze drie idealen zijn zo hoog, dat zij ons meer dan eens gevoelens van moedeloosheid en lusteloosheid bezorgen wanneer wij ons er voortdurend aan willen meten.
Ontevredenheid
Waar komt die sterke aandacht voor deze onderwerpen dan eigenlijk uit voort? Deze belangstelling voor de nu genoemde drie idealen heeft veel te maken met het uitgangspunt dat de gemeente in deze eenentwintigste eeuw missionair moet zijn. Alleen wanneer de kerk missionair wordt, zou zij nog mogen voortbestaan. En omdat de gemeente missionair moet zijn, moet ze duidelijk zijn, sociaal veilig en cultureel relevant.
Het gaat hier niet over de vraag of de christen open moet staan naar zijn omgeving en daar bereid moet zijn tot verantwoording. Wanneer men dit het missionaire aspect wil noemen van het christen-zijn, gaat het (met of zonder die term missionair) over een waardevol en onmisbaar kenmerk van een christen, van ieder van ons persoonlijk. We horen vandaag echter ook veel over een missionaire gemeente en dat is toch iets anders dan wat de Schrift en de belijdenis altijd al gezegd hebben over de taak van alle christenen.
Veel christenen zijn vandaag ontevreden en onvoldaan wanneer hun gemeente niet groeit en buitenstaanders niet bereikt worden. Het gaat dus niet over ontevredenheid over het persoonlijk christen-zijn, maar om ontevredenheid over de kerkelijke gemeente. Het is een ontevredenheid die men eigenlijk meer aan anderen wijt dan aan zichzelf. Men wijt het aan onvoldoende duidelijkheid, veiligheid en relevantie. Men gaat zich als gemeente minderwaardig voelen in de eigen tijd en de huidige omgeving. De eigen planten verdorren omdat er geen nieuwe planten binnenkomen. Het KM-virus slaat toe.
Wanneer deze besmetting doorzet en er geen afweermechanismen gaan werken, zien we dat christenen hun traditie gaan loslaten, niet alleen versteende onderdelen daarvan maar ook de levende kernen. En dat ze het einde van hun kerkgenootschap gaan voorspellen. Nog een stap verder en men gaat eigenhandig de bestaande gemeente afbreken of sluiten, met de gedachte dat alleen een totale nieuwbouw tot leven zal leiden.
Het is duidelijk dat dit soort pessimisme en kerkelijke zelfverminking of experimenteerdrang niet het goede klimaat vormt voor een goed seizoen van bijbelkring en catechese, kerkdiensten met liturgie, prediking uit Bijbel en catechismus.
Om ons te wapenen tegen dit virus, is het nuttig ons eerst af te vragen hoe haalbaar deze drie idealen eigenlijk zijn. En daarna hoe zuiver de gedachte is dat elke gemeente juist als gemeente allereerst gericht moet zijn op groei in aantal leden.
Idealen die verlammen
1. Wanneer we ervan dromen dat er algemene duidelijkheid voor iedereen moet zijn bij alles wat we als gemeente spreken en doen, dromen we iets onwerkelijks. Natuurlijk moet ons doen en handelen in de gemeente niet nodeloos vreemd of ingewikkeld zijn: het mag zich niet verbergen achter ondoordringbaar taalgebruik of afstotende symbolen. Integendeel: het moet zo duidelijk mogelijk zijn, maar het is een illusie dat iedereen altijd alles rechtstreeks moet kunnen begrijpen. Het woord duidelijkheid is hier een verwarrend en subjectief begrip.
In de eerste plaats is duidelijkheid een tweezijdig begrip. De duidelijkheid van taal, lied en gewoonte heeft niet alleen te maken met wat we zeggen, zingen of doen. Duidelijkheid veronderstelt ook iets aan de kant van de ontvangers. Veel kan alleen duidelijk worden in samenhang met de houding van de bezoekende luisteraar. Is hij of zij misschien onwelwillend en vooringenomen? Heeft hij of zij een ontvankelijk hart dat door de Here is geopend? En is hij of zij daarom persoonlijk belangstellend en dus volop bereid om tot begrip te komen? Staat hij of zij echt open voor het onbekende en onverwachte en ongelooflijke? Soms begrijpen belangstellende buitenstaanders trouwens sneller en beter onderdelen van bijbellezing of liturgie dan ongeïnteresseerde gemeenteleden. Kortom: duidelijkheid moet evenals liefde van twee kanten komen.
In de tweede plaats is duidelijkheid een samengesteld begrip. Heel veel gebeurtenissen, woorden en vormen zijn gevoelsmatig soms eerder aan te voelen dan verstandelijk te begrijpen. Kleine kinderen begrijpen vaak veel meer van een dienst dan ze nog onder woorden kunnen brengen. Wie van buiten de kerk binnenkomt in een eredienst, begrijpt soms veel dieper de bedoeling dan wie eraan gewend is. Kortom: duidelijkheid heb je in maten en soorten. En het is zeker onjuist om te denken dat duidelijkheid alleen afhankelijk is van het rationeel-verstandelijke begrijpen.
Wie daarom het ideaal stelt dat alles in de gemeente voor iedereen direct duidelijk moet zijn, geeft zich over aan een ideaal dat niet haalbaar is maar ook niet reëel. Wanneer we duidelijkheid voor belangstellende anderen en voor alle leeftijden willen bevorderen, is het veel belangrijker dat wij zelf met hart en ziel verbonden zijn met onze woorden, liederen en symbolen. Wat de ander van ons voelt, gaat vooraf aan wat hij of zij van ons begrijpt.
2. Hetzelfde geldt voor de droom van algemene veiligheid voor iedereen. Het is duidelijk dat christenen en kerken tegenover niemand in deze wereld bedreigend en vijandig mogen staan. En dat ze veel openheid en inlevingsvermogen moeten hebben voor mensen in aanvechting of psychische problemen. Maar of daarmee iedereen in de kerk een veilig gevoel heeft, hangt ook af van de ander. Soms willen we zelf ook niet in onze zwakheid of zonde worden aangeraakt en voelen we ons bedreigd wanneer dit toch gebeurt in de gemeente. Wanneer in Korinte ongelovigen of toehoorders in de gemeentesamenkomst kwamen, ‘werden ze door allen weerlegd, door allen doorgrond, het verborgene van hun hart kwam aan het licht’. Ik weet niet of dit wel zo ‘veilig’ voelde, maar het is wel zo dat de mensen daardoor ‘zich ter aarde wierpen, God aanbaden en erkenden dat God in het midden van deze gemeente was’ (1 Kor. 14:24-25). De heiligheid van de hemelse God is veilig voor een mens, maar als zondaars kunnen we ons daar in eerste instantie ook heel erg door bedreigd voelen. Moeten we daarom niet eerder starten bij heiligheid dan bij veiligheid?
3. En dan signaleerden we nog een derde ideaal: dat de kerk relevant moet zijn voor de moderne mens. Voor veel moderne mensen lijkt de kerk irrelevant: wat heeft de wereld eraan? Moet de kerk niet proberen voor deze mensen wél relevant te worden? Bijvoorbeeld door andere vormen aan te nemen die beter aansluiten bij de moderne leefvormen? Of door aan te sluiten bij de actuele thema’s van deze tijd zonder altijd aan te sluiten bij de thema’s van de oude belijdenissen? Maar dan konden onderwerpen als hemel en hel, schuldvergeving of Gods verbond met onze voorvader Adam wel eens buiten beeld blijven.
Natuurlijk zal iedereen toestemmen, dat de kerk steeds moet laten zien dat het beleden geloof belangrijk is voor mensen, ook vandaag. De catechismus stelt niet voor niets heel vaak de vraag ‘wat heeft u eraan dat u dit alles gelooft?’ Maar dat is iets anders dan dat we aansluiten bij de culturele belevingswereld van onze medemensen. Of dat we ons zouden beperken tot de vraagstellingen van jongeren of ouderen, gelovigen of ongelovigen. Het evangelie is wel voor de eenentwintigste eeuw, maar het komt uit de hemel en heeft zijn eigen onderwerpen. Die lijken voor onze cultuur of voor onze leeftijd vaak helemaal niet relevant, maar het zijn dan ook vaak vergeten en verworpen waarheden die alleen weer als belangrijk zullen worden ervaren wanneer onwil wordt overwonnen en nederigheid voor God terugkeert. Zolang dat niet gebeurt, zal de kerk – hoezeer ze zich ook inspant om het belang van de openbaring duidelijk te maken – toch ook moeten lijden onder het verkeerde relevantiegevoel van de onbekeerde mens. Reeds in Athene vonden ze Paulus niet meer relevant toen hij op de Areopagus over zoiets als een opstanding van doden begon te spreken.
Kortom: wanneer we ook maar kort nadenken over de idealen van duidelijkheid, veiligheid en relevantie, kunnen we al gaan beseffen dat we droombeelden najagen wanneer we ons zouden laten beheersen door deze idealen. Omdat ze onwerkelijk zijn en onhaalbaar, kunnen ze ons algauw moedeloos maken zodat we erop afknappen. Helaas zijn er christenen die uiteindelijk van het geloof vervreemd raakten, omdat ze te veel beheerst werden door onwerkelijke idealen: toen die niet vervuld werden, brak er in henzelf iets.
Maar ook wanneer dit niet gebeurt, kunnen deze idealen ons verlammen in het kerkelijk jaar, met verenigingen en catechisaties, preken en huisbezoek. Ze geven gemeenteleden dan een minderwaardigheidsgevoel en grote onzekerheid. Deze uiten zich duidelijk.
1. Het uit zich in steeds doorgaande ontevredenheid over psalmberijmingen, liederen, bijbelvertalingen, liturgie, preek. Veranderingen veranderen juist daar niets aan. Daaruit blijkt dat de diepere drijfveer een gevoel van minderwaardigheid is: men durft niet ferm te zijn op zijn bezit.
2. Het uit zich verder ook in een steeds grotere spraakverwarring en onduidelijkheid rond normen (het toepassen van de norm kan beleefd worden als onveiligheid voor bijv. jongeren, vrouwen in de kerk, pedofielen). Men durft de norm niet meer frank en vrij toe te passen op mensen, en de tucht verzwakt of verdwijnt in naam van bescherming en veiligheid.
3. In de derde plaats worden christenen soms in steeds grotere mate afhankelijk van de niet-gelovigen. Hun reacties worden breed uitgemeten. Hun interesses worden bepalend. Dit leidt tot uitholling van de prediking en reductie tot een paar thema’s als liefde en sociale bewogenheid. Men durft niet fier meer zijn op de hele leer.
Missionaire gemeente?
Nu wordt het actief zijn van deze idealen in belangrijke mate bevorderd door het idee van de missionaire gemeente. De kerk zou alleen bestaansrecht hebben wanneer ze groeit en werft, en anders wordt ze een museumstuk. Het gaat hierbij dus niet om de bekering van de christen en over de opstanding van de nieuwe mens. Het gaat over de opstanding van een nieuwe kerk. De kerk moet radicaal veranderen. Sommigen vinden het zelfs beter om de kerkdeuren te sluiten omdat men zich schaamt voor de bestaande gemeente en omdat men liever met nieuwbouw wil beginnen: de experimentele groep. Hier en daar verdwijnen lang bestaande gemeenten, leeggezogen door missionair werk, zonder dat daar op afzienbare termijn nieuwe gereformeerde kerken voor in de plaats komen.
We willen daarom nu wat nader ingaan op deze achtergrond van de drie idealen. Op het eerste gezicht lijkt het een bijbels concept: de kerk als licht in de wereld. Maar is een gemeente pas lichtgevend wanneer ze missionair is of wordt? En wat is in dit geval dan missionair?
De vraag mag vandaag nauwelijks meer gesteld worden, omdat de missionaire gemeente geheel vanzelfsprekend lijkt en zonder meer verplicht zou zijn. Toch kunnen we enige vrijmoedigheid tot doorvragen ontlenen aan het feit dat de adjectievenkerk (missionaire gemeente, diaconale gemeente enz.) iets betrekkelijk nieuws is en aan het feit dat de wortels van deze concepten niet verder teruggaan dan de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen ze ontwikkeld werden in voornamelijk hervormde kring. Het heeft echter niet zo veel zin om in dit verband terug te gaan naar de doorbraaktheologie na de Tweede Wereldoorlog of in te gaan op de theologie van Hoekendijk en anderen. In de concrete werkelijkheid van de huidige gemeente is het niet de theologische oorsprong van thema’s die ze populair maakt. Thema’s spreken vooral aan wanneer ze bij ons gevoel passen. Daarom beperken we ons tot de vraag of het aansprekende thema van de missionaire gemeente ook aansluit bij het Nieuwe Testament en de geschiedenis van de kerk.
1. Het is vanaf het begin de bedoeling van onze God geweest dat het goede nieuws van de Messias Jezus in de hele wereld verbreid zou worden. Dat is ook maar gelukkig voor ons! Voor deze verbreiding heeft de Geest afgezanten aangesteld, apostelen. Zij trokken volgens opdracht met hun medewerkers in alle richtingen. Zo werd het fundament gelegd. Zo werden overal gemeenten geplant. Na de periode van planten en fundamenten leggen kwam een andere tijd. Dan zijn er geen apostelen meer. En de gemeente heet nergens ‘apostolisch’.
2. De gestichte gemeenten zijn geroepen en geheiligd om een nieuw offer voor God te zijn in deze wereld. Hun allereerste opdracht is om te bidden voor alle mensen, opdat zij tot bekering komen. En hun tweede opdracht is om zo heilig en liefdevol te leven dat daardoor de laster van de ongelovigen wordt weerlegd.
3. De brieven staan vol opdrachten om toe te zien op jezelf, omdat de tegenstander rondsluipt als een hongerige leeuw. Ook de oudsten moeten toezien op zichzelf en de gemeente. Geboden voor vaders en moeders, kinderen en slaven worden herhaald en ingescherpt. De gemeente is in deze wereld een heilig priesterdom. Daarin passen het toezien op elkaar, de onderlinge bemoediging en vermaning.
4. Er is in de apostolische brieven geen opdracht noch belofte om de buren en de stad (waarvoor men bidt) te bekeren. Er is wel een opdracht om zich niet te schamen voor het evangelie en om te allen tijde bereid te zijn tot verantwoording. Misschien zal God het gedrag van personen en gemeenten belonen door anderen ook tot dit geloof te brengen en toe te voegen aan de gemeente. Bijvoorbeeld een ongelovige echtgenoot of mensen uit de synagoge van de Tegenstander.
5. De stad en de wereld waarin de christenen leven, zijn niet maat of doel voor hun huisstijl. Integendeel: dit is de duisternis waarin men licht moet zijn. Dit licht straalt en moet gezien worden in contrast met het duister. Het is geen zoeklicht maar een kandelaar. Het licht is geen bouwlamp maar een kaarsje dat kan uitwaaien. En dit licht is aangesloten op de stroom van het rijk dat in de hemelen is.
6. De belangrijkste vraag voor gelovigen en gemeenten is daarom of zij zelf straks zullen mogen ingaan in de vreugde van hun Heer, komende uit de grote verdrukking.
Samenvattend kunnen we zeggen dat gelovigen en gemeenten betekenis voor anderen kunnen krijgen – wanneer God het wil – door hun voorbede, hun gedrag en hun openlijk uitkomen voor hun hemelse Koning. Wanneer gelovigen zuinig zijn op het licht dat God in hen ontstak en erop bedacht zijn dat het niet uitwaait, kan God ook anderen tot dat licht brengen. Dat hopen en bidden we. Nergens in het Nieuwe Testament lezen we dat aan christenen later een verwijt zal worden gemaakt wanneer ze geen bekeerlingen gemaakt lijken te hebben. Wel lezen we dat onze Heiland zich voor ons zal schamen wanneer wij ons voor Hem geschaamd hebben en niet durfden uit te komen voor zijn Naam. Het is aan ons als christenen om in de eenentwintigste eeuw vrijmoedig voor de dag te komen als burgers van een rijk dat in de hemelen is. Het is aan onze Here om dat al of niet te gebruiken (misschien zonder dat wij het weten) bij zijn werk om anderen te trekken.
Onder veilig geleide
Voor ons in de eenentwintigste eeuw is de gemeente in Filadelfia een baken in zee (Op. 3:7-13). Ze had weinig invloed en leefde onder de druk van de synagoge van de Joden. Maar de gemeente was trouw gebleven aan Jezus’ woorden en had zijn naam niet verloochend. Dan geeft de Here een belofte: ‘Ik zal mensen laten komen die bij de Tegenstander horen (…) zij zullen zich eerbiedig aan uw voeten neerwerpen en erkennen dat Ik u heb liefgehad.’ En Hij geeft nog een belofte: ‘Omdat u trouw bent gebleven aan mijn gebod om stand te houden, zal Ik u ook trouw zijn wanneer binnenkort de tijd van de beproeving aanbreekt.’ En ten slotte zegt de Heiland: ‘Houd vast aan wat u hebt, dan zal niemand u de lauwerkrans kunnen afnemen.’ Wanneer je als kerk in deze tijd voor goud wilt gaan, moet je alles vasthouden wat je gekregen hebt. Met innerlijke overtuiging. Zonder je te laten ontmoedigen. Met inzet in het kerkelijk seizoen, zonder te gaan rusten op lauweren die we pas later zullen ontvangen. Dan red je het en misschien geeft God je nog anderen als toegift.
Met overtuiging
Vanuit deze taakstelling voor de gemeente die gebouwd is op het fundament van de apostelen en profeten, mag men ferm en fier en frank en vrij zijn op ontvangen belijdenis, lied en liturgie. Veel kan altijd anders, maar wie in een belegerde stad woont, moet niet steeds aan stadsvernieuwing doen: noodzakelijk onderhoudswerk is voldoende. Wees dankbaar dat je woont en veilig bent.
De kerk heeft tijden gehad dat ze zich meerderwaardig voelde met haar kathedralen en invloed of met haar kerkhistorisch alibi. Tegenwoordig dreigt minderwaardigheidsgevoel in het Westen. Maar beide zijn keerzijden van dezelfde medaille: wij vinden onszelf belangrijk voor de wereld. Maar zo is het niet. God kan ons gebruiken, maar onze belangrijkheid ligt in de hemel, bij Hem. Dat geeft nederigheid en dankbaarheid, rust en vertrouwen, liefde en tevredenheid. Alleen dan gaan we een gezond gemeentelijk leven tegemoet in dit seizoen. Moedig en met een sterke overtuiging.
Noot:
* Dit artikel werd als lezing gehouden bij de opening van het kerkelijk seizoen in de GKv te Ridderkerk (7 september 2011).
© Dit artikel is verschenen in Nader Bekeken, jaargang 18, nummer 11 (november 2012). Bij publicatie bron vermelden.
‘n Uitstekende artikel wat goed nagevors is. Ons sien die verskynsel oral om ons in die kerklike lewe, die kerk wil aanpas by die wereld. Die kerk wil teen wil en dank die wereld akkomodeer, soms met die prysgawe van kern waarhede in die Skrif en die belydenisskrifte. Dit lyk vir my asof dit ‘n Amerikaanse invloed is, asof alles slaafs nagevolg word wat in die VSA gebeur op die kerklike terrein.
Groete
Die artikel is deur Mev Hetty van Straaten vertaal in Kerk en Woord Mrt 2012. Dis wel ‘n paar jaar gelede. Miskien nog relefant.