
[Hierdie blog-artikel kan ook hier gelees word in PDF formaat: https://proregno.files.wordpress.com/2010/07/teologiese-opvattings-van-dirk-postma2.pdf]
Inhoud:
Inleiding
1. Die sin van die Skrif
2. Bybel en wetenskap
3. die skeppingsdae
4. die ouderdom van die aarde
5. die gebruik van die burgerlike wette vandag
6. Die rusdag
7. die Skrif oor die feesdae
8. Uitverkiesing en Verbond
Inleiding
Dirk Postma was die eerste leraar van die Gereformeerde Kerke in SA (1859), asook die eerste professor van die Teologiese Skool by Burgersdorp (1869). Vir meer oor Dirk Postma, sien: “Professor Dirk Postma (1818 – 1890)”, Dr. G.C.P. van der Vyver, Pro Rege Pers, 1958.
In 1875 word die volgende boek van hom uitgegee:
Mijne Handleiding voor De Godgeleerdheid
Volgens De Kern van Aegidius Francken
D. Postma, V.D.M., en Docent aan de Theol. School te Burgersdorp (Kaapkolonie)
Gedrukt door: Saul Solomon & Co., te Kaapstad. 1875
Die boekie (wat ook die goedkeuring weggedra het van die Sinode van 1873) van 309 bladsye en twee toevoegsels is deur Postma gebruik om die teologiese studente te onderrig, en in sy eie woorde, sodat almal kan weet “Wat heeft POSTMA onderwezen”.
Ek dra nie kennis van die beskikbaarheid van die boekie in vorige geslagte nie, ook nie of hierdie werk al ooit in Afrikaans vertaal is nie. Hopelik sal dit in die toekoms gebeur, want daar is goeie ‘ou goud’ daarin beskikbaar wat baie relevant is vir ons tyd.
So spreek die HERE: Staan op die weë, en kyk en vra na die ou paaie, waar tog die goeie weg is, en wandel daarin; en julle sal rus vind vir julle siel. – Jeremia 6:16
Hier volg ‘n paar uittreksels uit Postma se Handleiding, met enkele opmerkings van my kant of (die nommers tussen hakies is die bepaalde bladsynommers in die verskillende hoofstukke):
1. Die sin van die Skrif (38)
Postma glo dat die sin van die Skrif is wat “de H. Geest daarin bedoelt” (en dus nie wat die sosio-historiese konteks bepaal of ‘eerste hoorders’ verstaan het nie). Verder verklaar Hy dat die Skrif homself nie weerspreek nie, want “Gods woord (is) eenvoudig en zonder dubbelzinnigheid. Trouwens dit kan men van de goedheid Gods ook niet anders verwachten.” Postma glo dat ons die Skrif ook moet sien in sy logiese afleidings: “Vr. 87. Mag en moet men soms ook den zin opmaken bij gevolgtrekking? Ant. Ongetwijfeld, dit heeft de Heere Jezus zelf ook gedaan, als de bekwaamste Logicus (redeneerkundige), … (Matt. 22: 29-32) … op diezelfde wijze betoogt ook Paulus, bij gevolgtrekking, de opstanding der geloovigen (1Kor.15:12,13).
2. Bybel en wetenskap (98, 99)
Postma erken, soos gereformeerdes deur die eeue, dat die sentrale doel van die Bybel nie is om ‘n ‘natuurkunde’ handboek te wees nie, maar stel dit wel baie duidelik dat die Bybel in sy uitsprake oor die natuur reg en waar is, as dit in sy konteks reg verstaan word. Ware wetenskap is in lyn met die Heilige Skrif:
“Wat de Bijbel echter heeft van de natuurkunde, kan nooit strijden tegen waarachtige waarnemingen der natuuronderzoekers van lateren tijd; want de ingever van de H. Schrift is de onfeilbare God zelf, die zich niet kan vergissen. Elke strijdigheid die zich op dit gebied voor doet, of beter, schijnt voor te doen, is maar eene schijnstrijdigheid, en die schijnstrijdigheid wordt veroorzaakt door onze onkunde en misvatting. …
Voorts, alles wat hij (die natuuronderzoeker – slc) dus in de natuur ontdekt, zelfs meer dan de Schrift daarvan het geopenbaard, wende hij aan tot vermeerdering van de wetenschap voor den mensch, het menschdom ten nutte voor dit aardsche leven, of ook tot zijne geestelijke en hemelsche opleiding, en zoeke alles in overeenstemming met de H. Schrift te brengen, voor zoo ver die daarvan melding maakt, maar denke nimmer aan eene mogelijke strijdigheid tusschen de waarachtige natuurkunde en de H. Schrift; want dit behoort tot het onmogelijke, evenzeer als dat God zoude liegen. De natuuronderzoeker wachte zich derhalve voor die onverantwoordelijke dwaasheid, dat hij immer zoude wanen het beter te weten dan de Maker zelfzich daarover heeft uitgelaten in zijn Woord, dat onfeilbaar is; hij zoeke veel eer, nederig biddende, God in zijn Woord te verstaan tot beter verstand van de waarachtige gesteldheid der natuur, voor zoo ver die door den mensch hier op aarde kan gekend en verstaan worden.”
3. die skeppingsdae (93, 94)
Postma het geglo dat God in ses letterlike dae geskep het, nie in 6 ‘oomblikke’ of ‘groote tijdvakken’ nie:
“Vr. 17. In hoeveel dagen heeft God de wereld geschapen? Ant. In zes dagen, Exod. 20: 11, Want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is.
Vr. 18. Zouden wij door die dagen niet moeten verstaan oogenblikken? Ant. Neen, want de H. Schrift geeft voor het werk van iederen dag eenen vollen dag op, met inbegrip van morgen en avond, of zooals wij in het scheppingsverhaal lezen: Avond en morgen. Zeker omdat de tijd van den avond zijn aanvang nam, eer nog het licht geschapen was.
Vr. 19. Maar zouden wij, mischien, door die dagen ook moeten verstaan, groote tijdvakken? Ant. Evenmin, want dat zoude evenzeer strijden tegen het eenvoudig natuurlijk verhaal van Mozes, waaraan wij ons moeten houden, zoo lang het verband niet uitwijst dat wij aan eenen gewijzigden zin moeten denken. En hierbij altoos in het oog houden wat Gods eigen woord getuigt van de Almacht Gods, Ps.33:9, Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er.”
4. die ouderdom van die aarde
In die eerste toevoegsel aan die einde van sy boek, vermeld Postma die datum van die skepping op ‘4004 VC’
5. die gebruik van die burgerlike wette vandag (264)
In vandag se terme, sou Postma as ‘n ‘teonomis’ en ‘teokraat’ (‘Christenvolke’) beskou kan word:
“Vr. 21. Wat verstaan wij door de burgerlijke wetten van God aan Israel gegeven? Ant. Die inzettingen, geboden en rechten, die Israel als een bijzonder volk in het land Kanaan betreffen, naar dewelke zij zich moesten gedragen in hun huiselijk en openbaar samenleven, in vrede en oorlog beide.
Vr. 22. Zijn wij onder het N. Testament ook nog aan die wetten verbonden? Ant. Voor zooverre zij Israel als een bijzonder volk betroffen, hebben zij nooit andere volken eene directe verplichting opgelegd; doch voor zooverre zij eene algemeen zedelijke strekking hebben, zijn zij zeker voor alle volken, dus ook — en vooral voor ons Christenen — de allerbeste wetten en voorschriften van recht en billijkheid.
Bijgevolg dienen Christenvolken zich naar dezelve te gedragen, en hunne staatsmannen en wetgeleerden dienden wel zorg te dragen, dat hunne wetten daartegen niet strijden, al is in vele opzichten het spreekwoord mutatis mutandis (andere omstandigheden vereischen andere wetten) hier ook in acht te nemen, echter voor zooverre zij eene algemeen zedelijke strekken hebben, staan zij met de Tien geboden gelijk, zijn zij daarvan, als ware het, eene nadere verklaring en toepassing; zij behelzen alzoo de verklaring van Gods eeuwigen wil.
En wee een land en volk, dat hiertegen zondigt, vooral wanneer dit geschiedt door een Christennatie, die door het woord Gods is voorgelicht !
Ek hoef seker nie te sê Postma sou in sy graf omdraai as hy kon sien hoe latere geslagte (lees die Klas van 1994) God se goeie wet vir ‘n pot humanistiese menseregte brousel verruil het nie.
6. Die rusdag (270, 271)
Postma glo dat die Sabbat ‘n sedelike goddelike instelling is en dat die NT Sabbat, die Sondag, ook nog bindend is vandag op grond van NT gegewens:
“Vr. 40. Van waar heeft de Sabbat zijnen oorsprong? Ant. Van de goddelijke instelling, Gen. 2:3; welke lui nu in het vierde gebod als eene zedelijke verpIichting vermeld en aangedrongen wordt, en daarna met meer wettische plechtigheden, door Israel te betrachten, is verrijkt.
Vr. 41. Is het in de keus van de Kerk gelaten welken dag van de week ook daartoe af te zonderen? Ant. Neen, de wet zegt bepaald den zevenden dag, en er wordt teruggewezen op Gods eigen voorbeeld en handeling, dat Hij nl. dien dag geheilgd (afgezonderd, ingewijd) en gezegend heeft.
Vr. 42. Maar van waar komt het dan, dat wij Christenen en de Joden verschillen in den dag, zij op Zaterdag en wij op Zondag, terwijl zij meenen zich te kunnen beroemen hem te houden naar de oorspronkelijke instelling? Ant. Dit verschil is gemakkeiijk te verkLaren. De Joden houden hunnen Sabbat op Zaterdag, zijnde de zevende dag na de schepping, volgens Gods eerste instelling, maar wij Christenen vieren onzen Sabbat, of heiligen rustdag op den eersten dag der week naar het voorbeeld der apostelen, Hand. 20: 6, 7; 1 Kor. 16: 1,2. Welke dag met nadruk genoemd wordt de dag des Heeren, Openb. 1: 10, zeker omdat de Heere zelf dien dag daarvoor verordend heeft, gelijk om diezelfde reden het H. Avondmaal genoemd wordt de Tafel des Heeren en het Avondmaal des Heeren, 1 Kor. 10: 21, en 11: 20, omdat de Heere zelf dat heeft ingesteld.
Daarenboven heeft de Heere Jesus voor het N. Testament dien dag daartoe ingewijd en geheiligd door zijne opstanding en zijne herhaalde bezoeken bij zijne discipelen, wanneer zij vergaderd waren telkenmale op den eersten dag der week, Joh. 20: 1, 19, 26.
Ook is de Heilige Geest op dien dag uitgestort, alz zij ééndrachtelljk te zamen waren, Hand. 2: 1—5. Dit alles te zamen genomen laat geene donkerheid meer over waarom wij Christenen heden nog den eersten dag der week tot onze openbare godsvereering hebben en onderhouden.”
7. die Skrif oor die feesdae (272)
Postma spreek hom uit teenoor die ledigheid en vermaak op hierdie dae, en glo op grond van Rom.14 dat gelowiges mekaar nie moet veroordeel oor die onderhouding, al dan nie, van die feesdae. Hy erken wel: “… maar dat wij desaangaande geen bevel des Heeren hebben, noch een zeker voorbeeld der apostelen, zelfs geene zekerheid van den juisten datum van Christus geboorte. …
Aangaande de feestdagen dan, bovengenoemd, zeggen wij eenvoudig: Dat wij desaangaande geen bevel des Heeren hebben, noch een zeker voorbeeld door de apostelen onzes Heeren. Dus wachte zich elk kerkbestuur we de gemeente hiervan eene verplichting op te leggen, en de Roomsche kerk bekeere zich van zoo vele ledige dagen aan heiligen, of ook zoogenaamde heiligen.”
8. Uitverkiesing en Verbond
Sien die volgende twee spesifieke hoofstukke oor die onderwerp:
1. ‘Gods Besluiten’ (hoofstuk 5: bl.77-89), en dan in die besonder oor predestinasie (die leerstuk van die uitverkiesing en verwerping)
2. ‘Het Genadeverbond’ (hoofstuk 20: bl.205-212).
Albei is hier beskikbaar: https://proregno.files.wordpress.com/2010/07/uitverkiesing-en-verbond-d-postma.pdf
In laasgenoemde hoofstuk verwys Postma na ‘het Hoofdstuk dat handelt van de Praedistinatie’, en wys dus by implikasie daarop dat die twee sake saam gelees en verstaan moet word, nl predestinasie en genadeverbond, daarom dat ek altwee hoofstukke beskikbaar stel.
Vir die wat die gesprekke op die gksaforum-besprekingsgroep (http://groups.yahoo.com/group/gksaforum/) gevolg het aangaande die ‘onvoorwaardelike teenoor die voorwaardelike verbondsbeskouing’, sal vind dat Postma soms uitsprake maak wat elemente van beide kante van die saak verwys. Soos met ons almal, is hy moontlik nie konsekwent nie, of kan homself ook weerspreek. Tog is ek van mening dat as Postma (soos enige skrywer) in sy volle konteks oor die saak gelees word, hy in die lyn van die onvoorwaardelike verbondsbeskouing staan.
Sien die volgende 2 artikels as agtergrond oor die twee verskillende verbondsbeskouings:
Twee sienings van die Genadeverbond, Louis Berkhof
https://proregno.files.wordpress.com/2010/06/die-genadeverbond-volgens-louis-berkhof.pdf
Bronne oor verbondstryd in Nederland in die eerste helfte van die 20ste eeu, S Le Cornu
https://proregno.files.wordpress.com/2010/06/brief-oor-dokumente-oor-verbondstryd.pdf
Hier is ‘n paar sake wat Postma vermeld, wat ek u op wys (die nommers tussen hakies is die bepaalde bladsynommers in die bepaalde hoofstukke):
1. Beide die leer van die uitverkiesing en die leer van die verwerping is ‘onveranderlijk raadsbesluit(e) Gods’ vanuit die ‘eeuwigheid’ (81, 84).
2. Beide die uitverkiesing en die verwerping is gebaseer op ‘Gods vrijmachtigen wil, geheel onafhankelijk’ . Die verkiesing is nie ‘gegrond hebben’ op ‘n ‘voorgezien geloof en goede werken’, en net so is ‘des menschen voorgekend ongeloof en onbekeerlijkheid (geenszins) de grond der verwerping’, maar wel ‘de grond waarop de veroordeling word uitgesproken” (82, 85).
3. Gelowiges word deur die Gees verseker van hul uitverkiesing (Rom.8:16) en gelowiges word tegelykertyd opgeroep om hul ‘roeping en verkiesing’ vas te maak (2 Petrus 1:10) (83,84). Ons goeie werke getuig van ons uitverkiesing (89).
4. Postma vermeld ook die ‘Raad des Vredes’: ‘… Door de tusschenkomst van zijn eigen Zoon, die van eeuwigheid als borg is voorgekend en zichzelven vrijwillig daartoe heeft verbonden. Welke overeenkomst tusschen Vader en Zoon door sommige godgeleerden wel genoemd wordt: Raad des Vredes, of ook wel: Verbond der Verlossing (88).
5. Postma beskou die genadeverbond as ‘het groote denkbeeld van vriendschap, die de grond van een verbond uitmaakt en ook het voornaamste oogmerk daarvan is, waarom men een verbond met elkander maakt … En welk een groote en heerlijke gedachte is deze: Met den Allerhoogste in verbondsvriendschap te mogen treden, vooral voor den armen, strafschuldigen zondaar!’ (206)
6. Die verbond is ‘onwankelbaar, naardien de getrouwe Verbonds-God onwankelbaar is in zijne liefde en genade, zoo als Hij zelf zegt (in) Mal.3:6’ (207).
7. Daar is ‘wederzijdsche voorwaarden’: ‘God belooft to zullen zijn een God van alle genade, voor tijd en eeuwigheid. Dit is de aanbieding. Neemt de zondaar deze gunstige voorwaarde aan door het geloof, dan verbindt deze zich ook vrijwillig om geheel des Heeren te zijn. Hetwelk ook is de eisch van het Genadeverbond” (207).
7. Die twee partye in die verbond is ‘God en de zondaar’ (207).
8. Christus is die Testamentmaker en al sy skatte en weldade is bestem vir sy volk wat die erfgename is van die verbond: ‘De geloovigen zijn de erfgenamen, Rom.8:17’ (207).
9. Postma gaan voort om te antwoord wie hierdie menselike party van die verbond is: “Vr. 10. Maar veroorloof mij éne bedenking te maken: Bij vele oude godgeleerden vind ik in de beschrijving van het Genadeverbond, als tweede partij genoemd: de uitverkorene zondaar, dit vind ik niet bij u, maar wel: geloovige, verschilt gij dan hierin van die oude godgeleerden?
Ant. Niet in het wezen der zaak, maar slechts in de manier van voordracht. Ik houd mij meer aan de eenvoudige voordracht der H. Schrift, die aan geen andere de genade verzekert dan aan de geloovigen. En die geloovigen zijn de uitverkorenen Gods, zie Rom.8: 28-30, en niet verkoren omdat zij zouden gelooven, maar opdat (sodat – slc) zij zouden gelooven, Efez. 1: 4: Tit. 3: 5. Maar deze beschouwing behoort tot het Hoofdstuk dat handelt van de Praedistinatie waar wij dat ook gedaan hebben. Trouwens, de uitverkorenen worden in der tijd ook maar alleen onderkend van de anderen door het geloof, ik zeg: maar alleen onderkend door het geloof; want vóór dat zijn even als alle anderen, kinderen des toorns van nature, Efez. 2: 3; Hatelijk zijnde en malkander hatende, Tit. 3: 3 (209).
10. Postma sien ‘geloof en bekering’ nie as voorwaardes van die genadeverbond nie ‘In het Genadeverbond is eigenlijk geene spraak van eigenlijk gezegde voorwaarden, maar geloof en bekeering worden in de Schrift altoos gesteld als voorwaarden ‘van de hoop op het eeuwige leven, en die zijn het in dezen zin ook zeker, waardoor de zondaar het eigendom van God in Christus wordt en zich aan zijnen dienst, verbindt. Dus komen geloof en bekering eigenlijk meer voor als middelen (sien NGB artikel 22 – slc), door welke wij die genadige betrekking deelachtig worden, die trouwens ook nog van God zelven geschonken worden. Hier is dus alles genade, genade! Maar toch zonder geloof en bekeering, ook geen genade ! (Alzoo is het, gelijk geleerden wel zeggen : Eene conditio sine qua non.) (209, 210)
11. Een van die onderskeidings wat Postma maak tussen die ‘Verbond der Werken en het Genadeverbond’, is dat in ‘het eerste waren alle menschen begrepen, in het tweede, alleen de geloovigen’ (210).
12. Postma wys daarop dat almal wat nog buite die ‘gelukzalige verbondsgemeenschap’ lewe, moet ernstig vermaan en opgeroep word dat ons almal in Adam geval het, onder God se regverdige toorn is, en ewig verlore sal gaan, ‘tenzij wij ons bekeeren en ootmoedig gelovig overgaan in het Verbond der genade’, en daarom ‘Staat de toegang tot het Genadeverbond voor elk mensch open … die zich bekeert.’
Daarom die oproep wat aan almal moet uitgaan: Daarom, o zondaars ! haast u om uws levens wil. Gelooft van harte uwen verloren toestand en gelooft even zoo zeker Gods genade en neemt toevlucht tot dezelve, en uwe ziel zal leven, ja eeuwig leven! En – waarom zoudt gij sterven en eeuwig verloren gaan?” (211,212).